Nieuws

Lerarenopleider: een serieus beroep?

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 22-10-2015 Gewijzigd op 21-10-2016
Een onverwacht grote opkomst, een glunderende organisatie: dat was het beeld donderdag 15 oktober 2015 tijdens de studiemiddag State of the Art in het onderzoek naar en van Lerarenopleiders en verder. De Nederlandse en Vlaamse verenigingen van lerarenopleiders Velon en Velov kregen samen met de VOR zo'n vijftig mensen op de been op een regenachtige middag in Amstelveen.

Ze begonnen met een soort nulmeting, een inventarisatie van onderzoek naar lerarenopleiders door Anja Swennen. Alvorens zij haar cijfers liet zien, ging Swennen in op de definitie van 'professie' - laten we zeggen: een serieus beroep. Een professie wordt fulltime uitgeoefend en is wettelijk beschermd. De uitoefenaar is wetenschappelijk opgeleid, doet aan scholing en ontwikkeling, is lid van een vakvereniging, heeft een eigen vaktijdschrift, onderschrijft een ethische code, en kent een sterke academische kennisbasis.

Of dit alles gold voor de aanwezigen? Swennens omschrijving kan in de wereld van lerarenopleiders als een probleemomschrijving fungeren. Immers, voor lerarenopleiders bestaat bijvoorbeeld geen diploma (wel een beroepsstandaard), het beroep wordt lang niet altijd fulltime uitgeoefend (maar goed, voor welk beroep geldt dat tegenwoordig nog wel?) noch zijn de lerarenopleiders allemaal lid van de Velon of Velov.

Mosterd
Is lerarenopleider wel een serieus beroep? Op de studiemiddag werd veel moeite gedaan om te laten zien dat lerarenopleiders als het gaat om onderwijsonderzoek, echt wel hebben begrepen waar Abraham de mosterd haalt. Geregeld gingen begrippen als 'hoge en lage tijdschriften' over tafel, oftewel tijdschriften met een lage of hoge impactfactor (ook zo'n begrip). Wat de leek zou kunnen doen vrezen dat ook lerarenopleiders straks meer geven om publicatie in tijdschriften die wetenschappelijke punten opleveren dan om verspreiding van kennis uit onderwijsonderzoek onder leraren(-in-opleiding).
Wat ook opviel in Swennens betoog: harde cijfers over lerarenopleiders ontbreken. Hoeveel er eigenlijk zijn in Nederland en Vlaanderen? Niemand die het exact weet. Welke opleiding ze hebben? Er zijn geen precieze cijfers.
Onderzoek door lerarenopleiders bleef bij Swennen buiten beschouwing. Dit lijkt wel een vakgebied in opkomst. Inderdaad, zei Douwe Beijaard, hoogleraar Onderwijskunde aan de TUE, wat later. Vrijwel iedere universitaire lerarenopleider heeft viertiende onderzoek en viertiende onderwijs in zijn taakomschrijving. Toch gebeurt onderwijsonderzoek in de lerarenopleidingen nog maar mondjesmaat. En de kennis uit bestaand onderzoek wordt te weinig gebruikt. De boodschap van Beijaard: we weten zo veel over effectief leerkrachtgedrag, identiteit van de leraar, noem maar op, al sinds de jaren zeventig, maar die kennisbasis wordt te veel genegeerd door lerarenopleiders. 'Het kan en moet beter' Kernachtig bepleit hij: 'Je kunt onderzoeken tot je een ons weegt, maar breng liever bestaande onderzoeksresultaten onder in het onderwijsprogramma en kijk of het werkt. Je hebt het materiaal gewoon voor handen.'

Beijaard was kritisch. Lerarenopleiders zijn te weinig bezig met verbetering. 'Er is geen theory of improvement. Professionaliseringsprogramma's zijn te kleinschalig, van te korte duur, en zien vaak te veel factoren over het hoofd. Het kan en moet beter. Opleiders staan aan het eind van de keten. Als hun kwaliteit niet goed is, hoe staat het dan met de rest? De kwaliteit van lerarenopleiders moet gevoed worden door onderzoek.' Oftewel: onderzoek is niet iets 'voor erbij', maar essentieel. 'Denk er niet te licht over.'

Voorbij de mode
De aanwezigen namen die woorden de rest van de middag serieus, tijdens een presentatie van Eline Vanassche (KU Leuven) en in groepsgesprekken. Vanassche richtte zich in haar uitstekende bijdrage onder andere op de verschillen tussen hbo- en academische lerarenopleidingen (groot) en tussen lerarenopleidingen in Nederland en België (klein).

Lerarenopleiders zouden zich meer moeten afvragen: waartoe leiden we mensen op? En welke soort leraren willen we opleiden? Ze was kritisch over de sterke focus van onderzoek door lerarenopleiders op identiteit bijvoorbeeld, een begrip dat inderdaad nogal in de mode is (zie ook artikel van Bill Banning in Didactief). Op zich niets mis mee, aldus Vanassche, maar identiteit is eigenlijk alleen relevant als het zichtbaar is in het handelen van de leraar. Simpel gezegd: van vrome woorden wordt je geen betere leraar. Niet praten, maar doen dus.

Vanassche bepleitte vooral een praktische benadering: onderzoek wat er feitelijk gebeurt in de opleiding in plaats van te focussen op intenties. Zet de praktijk centraal en kijk ook eens wat breder. Niet alleen naar het individu, maar naar de opleiderspraktijk. Ze deed een appèl op lerarenopleiders zelf. Volgens Vanassche zijn veel lerarenopleiders te veel gericht op hun eigen ding als het ware. Ze doen hun stinkende best op microniveau, maar hebben te weinig oog voor de invloed van de organisatie waarin ze werken. Zo'n benauwde blik staat verbetering van de lerarenopleidingen op den duur in de weg.

Lees ook interview met Anja Swennen uit 2012 'Lerarenopleider moet nu showen hoe het hoort'

Tekst Monique Marreveld, hoofdredacteur Didactief
Gepubliceerd 22 oktober 2015.

Bronvermelding

1 'Lerarenopleider moet nu showen hoe het hoort’
2 'Lerarenopleider moet nu showen hoe het hoort’
3 'Lerarenopleider moet nu showen hoe het hoort’
4 'Lerarenopleider moet nu showen hoe het hoort’

Click here to revoke the Cookie consent