U onderzocht de geschiedenis van een honderdjarig schoolbestuur. Wat kunnen we daarvan leren? Hoe verhouden de scholen zich bijvoorbeeld tot het bestuur?
‘Heel lang stelde het bestuurlijk bureau zich vooral dienstbaar en afstandelijk op. Vanaf de jaren zeventig wilden de bestuurders een duidelijkere rol spelen. De scholen zeiden: blijf maar op afstand, wij kunnen het zelf wel. Maar het bestuur wilde een aantal waarden overeind houden. Uiteindelijk eiste het bestuur een betekenisvolle rol op momenten dat de scholen dat zelf niet meer konden.’
Kunt u een voorbeeld geven?
‘In de jaren tachtig kwam de roep om brede scholengemeenschappen. Daar was onder de Carmelscholen, allemaal havo/vwo-scholen, nauwelijks animo voor. Maar het Carmelbestuur zei: we willen er zijn voor álle leerlingen, niet alleen voor de knappe. Dus al onze scholen worden een brede scholengemeenschap.’
‘Bestuur moet zich
niet met didactiek
bemoeien’
Een top-downbeslissing dus?
‘Dat is een negatieve formulering. Je kunt ook zeggen: de scholen hadden het op eigen kracht nooit voor elkaar gekregen en het bestuur hielp hen. De scholen mochten zelf weten hoe ze het aanpakten. Er was aanvankelijk wel weerstand, maar door dit besluit zijn ze toch in beweging gekomen. Dat vind ik een krachtig voorbeeld van duaal leidinggeven. Je hebt als school ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. De school is niet van de leraren of van zichzelf, maar van de gemeenschap. Het bestuur is er om die maatschappelijke belangen te behartigen. Soms kan dat voor spanning met de scholen zorgen, dus dat vraagt om de juiste balans tussen autonomie voor scholen en bestuurlijke verantwoordelijkheid. Naar mijn idee heeft het Carmelbestuur dat goed gedaan.’
De Stichting Carmelcollege is opgericht door de vorig jaar heilig verklaarde Titus Brandsma. Wat leren de paters karmelieten ons over onderwijs?
‘Nadat vanaf 1917 ook bijzonder onderwijs Rijksbekostiging kreeg, richtten allerlei religieuze ordes zich op het onderwijs. Doel was katholieke kadervorming, meer katholieken op goede maatschappelijke posities. Onderwijs was daartoe het middel. Waar de jezuïeten zich richtten op leerlingen uit de elite en de augustijnen op de betere middenstand, hebben de karmelieten, een bedelorde, zich altijd sterk gemaakt voor achterstandsleerlingen. De eerste twee scholen stonden niet toevallig in het Brabantse Oss en Twentse Oldenzaal, twee achterstandsgebieden.’
Wat zijn typische Carmelwaarden?
‘Mensen kansen geven. En brede moreel-kritische vorming. Titus Brandsma zei al: “Kennis is maar de helft.” Dat is voor een school een typische opmerking, maar de Carmelscholen gebruiken die nog steeds als slogan. Een andere slagzin van de karmelieten is “heel de mens”. Een school die zich exclusief en extreem op kennisverwerving richt, past niet in de club.’
‘Ze wilden niet per
se de beste scholen
van Nederland zijn’
Is die club door de jaren heen van kleur veranderd?
‘Voor de Tweede Wereldoorlog was alles heel duidelijk: scholen waren van de karmelietenorde, traditionele katholiciteit was de waarde en de paters zaten aan het roer. Dat model was vanaf de jaren vijftig niet meer houdbaar. In 1968, met de Mammoetwet, trokken veel onderwijscongregaties zich helemaal uit het onderwijs terug. Maar de karmelieten bleven, zij het dat ze steeds minder deel uitmaakten van het bestuur. De lekenbestuurders moesten zich bezinnen op hun bestaansgrond en bepalen wat secularisatie voor hun scholen betekende. Alle geloofsopvoeding en kerkelijke gebruiken verdwenen uit de scholen en maakten plaats voor meer maatschappelijke en humanistische waarden. Hierin nam het Carmelbestuur duidelijk een actieve positie in. Zo ontwikkelden Carmelleraren levensbeschouwing een eigen lesmethode voor het vmbo. De waarden werden aangepast, maar verdwenen dus niet. Dat wilde ik uitdrukken met de titel van mijn proefschrift: In aanpassing koersvast.’
En binnen die koers heeft de pedagogische opdracht een grote plek, begrijp ik uit uw proefschrift?
‘Ja. De Carmelstichting verwacht van haar leraren dat ze meer doen dan kennisoverdracht. Daar heb je Titus weer. Een mooi voorbeeld: rectoren die een leerling wilden verwijderen, moesten dat tot in de jaren negentig iedere keer aan het bestuur voorleggen voor een kritische toetsing. Want de stichting was daar principieel op tegen: als er een probleem is met een leerling, moet je eraan werken dat op te lossen. Vanuit het motto: we hebben ze in huis en moeten ermee zien om te gaan. Dat past ook bij de filosofie van de karmelieten: je mag fouten maken. De houding is: we hoeven niet per se de beste scholen van Nederland te zijn, maar wel warme scholen en goede gemeenschappen.’
Toch begrijp ik uit uw proefschrift dat er niet één Carmelgezicht is.
‘Dat klopt. De Carmelscholen hebben altijd erg gehangen aan autonomie. Dat is misschien juist de reden dat ze bij elkaar gebleven zijn. Er was en is geen knellende band vanuit het bestuur. Ondanks die autonomie is er ook een familiegevoel. Er is nooit een school uit de club gestapt, wel erbij gekomen. Er zijn nu vijftig vestigingen.’
Wat is een goed schoolbestuur?
‘In elk geval geen bestuur dat alles in zijn eentje doet en te sterk sturend is. Een goed bestuur moet mensen bij besluitvorming betrekken. Op de tweede plaats zorgt een goed bestuur voor binding met de maatschappelijke omgeving. Het moet bijvoorbeeld ouders betrekken bij het onderwijs en de school. En last but not least: het moet vasthouden aan bepaalde waarden, ook als die niet comfortabel zijn.’
Dus niet alleen op de centen passen?
‘Zeer zeker niet. Voor die centen kun je een accountant inhuren. Tegenwoordig gaat de inspectie naar het bestuur en daarmee wordt dat gedwongen echt te weten wat er in de scholen gebeurt. Het moet weten hoe waarden als toegankelijkheid, het voorkomen van discriminatie en de bevordering van inclusiviteit op scholen vorm krijgen. Natuurlijk moet het bestuur ook kijken naar de examencijfers, maar dat is niet de essentie. Dat is bovendien de taak van de vakmensen, de leraren.’
Inspecteur-generaal Alida Oppers zegt juist dat besturen zich meer met het onderwijs in basisvaardigheden moeten bemoeien. Daar bent u het dus niet mee eens?
‘Eigenlijk niet. Ik vind niet dat een bestuur zich met didactiek moet bemoeien. Pas als er dingen uit de hand lopen, moet het bestuur zich daarmee bemoeien, anders niet. Het moet zich bezighouden met het bestaansrecht van de school: Waar is de school voor? Wat willen we absoluut niet? Hoe hoog mag de ouderbijdrage zijn? Waar staan we voor? Dus altijd met één been in de samenleving.’
Is dat bij het Carmelbestuur gelukt?
‘Tot 2000, zover loopt mijn onderzoek, in elk geval wel. Het bestuur heeft zich altijd met de grote dingen bemoeid en niet met de kleine.’
Voor het blok
|
Willem van der Geest was onder meer rector en bestuurder bij Stichting Carmelcollege. Hij promoveerde in 2022 aan de Rijksuniversiteit Groningen op de organisatiecultuur van de Stichting Carmelcollege 1922-2000.
Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2023.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven