Een hele dag heeft ze ervoor uitgetrokken, voor het weerzien met haar vroegere school. In de klas van ‘haar’ meester Jack vertelt Désanne van Brederode zijn huidige leerlingen over hoe het vroeger op school was. En dat Jack toen ook al zo’n kei van een meester was. Drie jaar zat ze bij hem in de klas – niet de volle acht jaar die kinderen op een Vrije School doorgaans bij hun leerkracht zitten, want ze kwam van een andere Vrije School: uit Den Bosch. Na schooltijd vertelt ze dat ze haar jaren bij Jack als zeer intens heeft ervaren.
DB: ‘Jij gaf op een zo natuurlijke manier antroposofisch les. Ik heb ook wel eens docenten gehad bij wie het gewoon niet klopte. Maar bij Jack was er geen kloof tussen de praktijk en de leer. Hij gaf je het gevoel dat je er mocht zijn.’
JV: ‘Voor mij is de Vrije School geen keuze, ik kan niet anders. Op alle stagescholen dacht ik: hier heb ik niets te zoeken. Pas op de Vrije School had ik het gevoel: hier hoor ik. Mijn motto is, zoals Rudolf Grosse het omschreef, die van de erlebte Pädagogik.’ Tegen Désanne: ‘Herinner je je Luther nog?’ DB: ‘Jazeker.’
JV: ‘Zijn tijd was er eentje van ontdekkingen, van het heelal, de anatomie, nieuwe werelden. Kinderen ontdekken de wereld ook en ik mag daarbij intermediair zijn en zelf die ontdekking telkens weer meemaken.’ DB: ‘Dat herinner ik me heel goed. Vaak hebben volwassenen een houding van: ik zal jou eens vertellen hoe het zit. Maar jij opende deurtjes, bijvoorbeeld naar vreemde culturen, en daar kropen we dan samen doorheen. Ik ging elke ochtend verwachtingsvol naar school: wat zal hij ons nu weer vertellen?’
De Vrije Schooltijd mag voor Van Brederode de gelukkige klas lijken, ze heeft ook nare herinneringen. Zo botste het tussen haar en enkele jongens.
JV: ‘Er was zo’n contrast tussen jullie.’ DB knikt: ‘Ik was altijd bezig met geloof en eerbied. Ook al geloof ik best in Darwin, voor mij was de wereld schepping. En als er dan jongens zijn die alles wat voor mij wezenlijk was, aan gruzelementen stampten, ja, dat wil wel botsen.’ JV: ‘En alledaagse dingen die voor hen heel gewoon waren, moest jij nog ontdekken. Ook dat botste. Ik stond ertussen. Letterlijk.’ DB: ‘Maar bij jou is het nooit geknald, dat kwam pas later. In de bovenbouw was de samenbindende kracht weg.’ JV: ‘Ik zag met lede ogen aan wat er met mijn klas gebeurde. Hoe collega’s omgingen met die jongeren, dat was puur machtsvertoon.’ DB: ‘Ik overschreeuwde mezelf en werd recalcitrant. Leraren zeiden continu tegen me: dit mag je niet zeggen, dat mag je niet doen.’ Uiteindelijk werd ze van school gestuurd. Moest ze jaren niets meer hebben van de Vrije School. Maar inmiddels komen die andere herinneringen weer bovendrijven.
DB: ‘Als je het hebt over hoe onderwijs je gevormd heeft, zijn het uiteindelijk niet de cijfers en kennis die tellen. Het gaat erom dat er iets, een houding, in je wordt wakker gemaakt.’ JV: ‘Dat denk ik ook. En dan kom ik weer bij Luther en zijn woorden ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’. Die keuze tussen meegaan in de flow of opkomen voor wat jij belangrijk vindt, dat zie je als 12-jarige niet, maar je slaat het op voor later in je leven.’ Of hij trots is op het succes van zijn oud-leerlinge als schrijfster? JV: ‘Alsof dat mijn verdienste is! We hebben alleen een stuk levensweg gedeeld. Al geloof ik wel dat ze bij mij voor het eerst schrijfster was. In ons klassetoneelstuk A Christmas Carol praatte zij de scènes aan elkaar.’ DB: ‘Van Jack mocht dat, van mijn latere mentor niet, die vond dat ik daarmee te veel aandacht naar mezelf toe trok. Het gevoel dat iemand iets in je ziet, is zó belangrijk! Het is niet onopgemerkt gebleven, zoals Reve schrijft. Dat is wat een goede leraar met je doet: hij ziet al de glimp van wie jij later worden zal.’ JV: ‘Het beeld dat ik voor jouw toekomst zag en wat ik ook in mijn getuigschrift voor jou schreef, was dat van Luther: net als hij kies jij voor de dingen waar je in gelooft.’ DB: ‘De eerste keer dat ik die woorden las, was ik heel ontroerd. Ik wist: hier wordt een essentie van mij benoemd waar ik zelf nog amper woorden voor had. Ik lees jouw getuigschriften af en toe nog wel eens.’ JV: ‘Ik word er een beetje verlegen van. In die getuigschriften legde ik mijn ziel en zaligheid. Ik hoor van oud-leerlingen: als mijn huis afbrandt, neem ik in elk geval jouw getuigschriften mee.’ DB: ‘Logisch! Wie doet dat nou nog in je verdere leven? Zoiets diepzinnigs schrijven, helemaal speciaal voor en over jou!’
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven