Onderzoek

Beter (en langer) bewegen begint op school

Tekst Marcel Rözer
Gepubliceerd op 10-11-2015 Gewijzigd op 19-10-2016
Niet ieder sporttalent moet de top halen. Belangrijk is dat elk kind de kans krijgt om zijn of haar (beweeg)talent verder te ontwikkelen. 'Het onderwijs kan daar een sleutelrol in spelen,' aldus het Centre of Expertise Sport & Talent van de Hogeschool Arnhem Nijmegen.

In Nederland is meer dan de helft van de kinderen tussen 6 en 17 jaar lid van een sportvereniging. De sportparticipatie is hoog. Echter, in het voortgezet onderwijs haken veel leerlingen af. Uit de sportersmonitor van 2012 blijkt dat tweederde van de 5-11 jarigen bij een vereniging sport, bij 12-23 jarigen is dat nog maar de helft. Voor het Centre of Expertise Sport & Talent (CoE) van de Hogeschool Arnhem Nijmegen reden voor een grootschalig onderzoek bij sportverenigingen en op scholen. In het kader van 'slimme sportkeuze' werden 1.600 leerlingen in de leeftijd van 4-16 jaar twee jaar lang gevolgd.

Rol van ouders
De redenen waarom de keuze viel op een bepaalde sport liepen uiteen. Een aantal koos puur op basis van fysieke verschijning en goed ontwikkelde motoriek. Maar in veel gevallen hadden ouders vastomlijnde ideeën over een sport voor hun kind, of was het belangrijk wat de omgeving doet. Als vriendjes gaan voetballen, ligt het voor de hand dat zelf ook te gaan doen. Redenen om uiteindelijk te stoppen met sport zijn veelzijdig, zoals: geen tijd (meer), prestatiedruk, niet goed genoeg zijn, maar het verliezen van plezier in de sport is een van de belangrijkste.

Thuisgevoel
De conclusies zijn helder. Sebastiaan Platvoet, bewegingswetenschapper en als ALO'er verbonden aan de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN): 'Wanneer een sport niet past bij het kind, is de kans groot dat het minder doelgericht en minder gemotiveerd is om de sport te blijven beoefenen. De Selfdetermination theory van Deci en Ryan zegt dat intrinsieke motivatie voor sport en andere zaken gebaseerd is op drie pijlers: autonomie, verbondenheid en competentie. Voor de intrinsieke motivatie is het cruciaal dat een kind het gevoel heeft dat het zelf invloed op de sport kan uitoefenen en zich thuis voelt in de sport. Daarnaast is competentie belangrijk. Een kind met succeservaringen vindt sporten vaak leuker. De kans is groter dat het blijft sporten, ook tijdens de tienerjaren. Is er geen intrinsieke motivatie, dan is het afhaakrisico groot. En tja, niet bewegen leidt tot gezondheidsrisico's en andere problemen.' School kan een goede basis leggen om er voor te zorgen dat kinderen in beweging blijven en kan helpen sportief talent te ontdekken (zie kader). Tamara Kramer, docent-onderzoeker van het CoE: 'En dan gaat het echt niet alleen om topsporters in de dop. Een vakleerkracht, of zelfs een leraar die sport alleen maar leuk vindt, kan best inschatten of een leerling bijvoorbeeld "beweeglijk" is. Of aanleg heeft voor balsporten of juist een heel andere sport.'

Slimme sportkeuze
'Wat doet een leraar PO met een kind dat heel goed kan bewegen?' Met die vraag op zak gingen de onderzoekers van het CoE in 2012 6 basisscholen en 4 scholen in het voortgezet onderwijs binnen. Het is een uitdaging voor leraren het beweegtalent van kinderen te herkennen. De HAN CoE heeft daarvoor de talentscan ontwikkeld. Een vragenlijst bestaande uit 27 stellingen die vooral een indicatie geeft van de potentie van leerlingen om zich sportief te ontwikkelen. De volgende stap voor een docent is om vast te stellen welke sport bij een kind past. Om vast te kunnen stellen welke sport geschikt is voor een kind, werd een profiel gemaakt met belangrijke kenmerken per tak van sport, onder andere op basis van interviews met ervaren trainers en coaches . Ook werd een test ontwikkeld waarmee de fysieke (o.a. grove motoriek, oog-handcoördinatie, antropometrie) en cognitieve (o.a. creativiteit, probleemoplossend vermogen, omgaan met informatie) kwaliteiten van kinderen in kaart konden werden gebracht.

Maakbare mens
Marije Elferink-Gemser, oud-wielrenster/schaatsster, bewegingswetenschapper en als lector van het CoE verbonden aan het onderzoek: 'Met de scan krijgen we een goed beeld van de voorkeur van het kind gekoppeld aan zijn of haar fysieke en cognitieve mogelijkheden. Wil een kind graag precies de uitvoering van tevoren kunnen plannen en oefenen (o.a. ballet, turnen) of komt het beter tot z'n recht als het moet anticiperen en reageren op voortdurend wisselende situaties? (o.a. teamsporten als voetbal, handbal). 'Let wel', voegt Gemser toe, 'Het gaat hier niet om de maakbare mens, of om een geforceerde zoektocht naar talentvolle sporters. Uitgangspunt is vooral het plezier. Als kinderen op een sport zitten die goed bij hen past, meer succeservaringen en plezier hebben, is de kans groter dat ze langer blijven sporten en uiteindelijk beter presteren op school (zie kader).

Ontdekkingsreis
Voorzichtigheid bij een sportadvies is geboden, zo weten Platvoet en Gemser. 'Op jonge leeftijd advies geven dat alleen is gebaseerd op fysieke kwaliteiten en lichaamskenmerken doet geen recht aan de mogelijkheden van een kind,' meent Platvoet. 'Die kwaliteiten zijn dan nog heel instabiel.' Onderzoekster Katrijn Opstoel bevestigt dit: 'De sportkeuze die kinderen maken aan het begin van hun sportcarrière hangt niet of nauwelijks samen met de motorische kwaliteiten die ze op dat moment bezitten.' Bas Willemse, docent/onderzoeker bij het CoE beaamt dat. 'Tussen negen en elf jaar zijn er nauwelijks fysieke verschillen bij bijvoorbeeld jonge voetballers. Nu kiezen kinderen een sport op basis van toevalligheden. Wat doen hun vriendjes? Wat deden of doen de ouders? Leraren kunnen daar een veel grotere rol in spelen. Als ze goed leren kijken naar leerlingen, dan kunnen ze tips geven.' Een kind dat bijvoorbeeld razendsnel is en niet zo gemakkelijk in aanraking komt met atletiek, kan gewezen worden op een club in de buurt. 'Ga er eens kijken, want je hebt talent.' Daar zijn helemaal geen ingewikkelde tabellen en metingen voor nodig. Leraren die dat moeilijk vinden kunnen collega's vragen hoe zij dat aanpakken of tips vinden op www.goudenkansen.eu

Bijvangst
De verwachting is dat een slimme sportkeuze op termijn ook bijdraagt aan het niveau van de Nederlandse topsport. Gemser: 'Kinderen kunnen alleen hun potentie in een bepaalde sport waarmaken als ze ook daadwerkelijk in aanraking komen met die sport en er veel tijd en energie in kunnen steken.' Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of het maken van een sportkeuze op basis van persoonlijke kwaliteiten op langere termijn sportuitval kan voorkomen. Gemser heeft wel een ideaal, ze zou het liefst zo veel mogelijk kinderen, zo lang mogelijk verschillende sporten laten doen 'zodat ze op latere leeftijd kiezen wat ze het leukst vinden. Eigenlijk zou je net als in Noorwegen (zie kader) tot het twaalfde levensjaar niet moeten selecteren. Vroege selectie gebeurt in Nederland helaas veelvuldig en dan wordt het een ratrace. Ze moeten steeds vroeger kiezen, mogen soms in een selectieteam spelen en haken dan op 15-jarige leeftijd af omdat ze niet goed genoeg zijn. En vaak stoppen ze daarna helemaal met sporten.'
 

Doelgericht bewegen voor het jonge kind
Het Centre of Expertise Sport & Talent heeft voor basisscholen een sportprogramma ontwikkeld met testjes die iets vertellen over het beweegtalent van een kind. 3 tips om doelgericht bewegen te stimuleren:
1 Geef de juiste instructie
2 Bied kinderen individuele oefenmogelijkheden en autonomie
3 Kies de oefeningen die passen bij de doelen van de les en de kenmerken van het kind.

Bewegen beïnvloedt cognitie
'Kinderen die veel bewegen kunnen dingen beter onthouden. Wie het in de sport goed doet, die presteert op school over het algemeen ook goed.' Al in 2000 schreef de Britse wetenschapper Dawn Penney over de relatie tussen bewegingsonderwijs, excellentie in sport en excellentie in onderwijs.

Marije Elferink-GemserHet Dafne-Schippers-effect
Volgens Marije Elferink-Gemser, oud-wielrenster/schaatsster, kan het onderwijs nog wel wat leren van de sport: 'Neem het stellen van doelen. Nergens is dat zo duidelijk als in de sport. Nergens kun je bijvoorbeeld ook zo'n directe feedback geven of verwachten. Als een schot op goal over gaat, kun je daar als coach direct over spreken. Welke factoren speelden daarin een rol? Op school krijg je pas na een week de wiskundetoets terug, met een cijfer. Vaak verdwijnt die dan in de tas en dat was het.' Evaluatie, feedback geven en ontvangen, mentale veerkracht, reflectie, het zit volgens Gemser allemaal in de sport. 'Wist je dat Dafne Schippers zeven jaar geleden een datum in 2016 heeft omcirkeld: de dag van de Olympische atletiekfinales in Rio de Janeiro. Een extreem voorbeeld natuurlijk. Maar in het klein is dit wat kinderen van sport leren: No goals, no glory. Sport is een middel om kinderen uit te dagen. Neem het Dafne Schippers-effect. Door haar prestaties zijn kinderen gaan hardlopen, sprintspelletjes doen.´

Het Noorse model
Tot het dertiende levensjaar sporten alle kinderen in Noorwegen met elkaar, er wordt niet geselecteerd. Er vinden ook geen competities plaats. Dat heeft te maken met de opvatting van Noren over het onderwijs. Iedereen heeft gelijke kansen en alle kinderen krijgen tot hun dertiende ook dezelfde leerstof. Rapporten en dergelijke bestaan niet. Achterliggende gedachte is dat niemand zich op grond van zijn prestaties beter mag voelen dan anderen.

Tekst: Marcel Rözer
Beeld: Ralph Schmitz

Dit artikel is verschenen als onderdeel van de Didactief-special Sportief Talent (november 2015). Deze special is gemaakt in opdracht en met financiële bijdrage van het Centre of Expertise Sport & Talent van de HAN.

3 november 2015

Verder lezen

1 Sportief talent

Click here to revoke the Cookie consent