Interview

‘Goed onderwijs bestaat niet’

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 31-10-2017 Gewijzigd op 25-03-2020
Beeld Bert Beelen
Zelf klom Eddie Denessen op van arbeiderszoon tot hoogleraar. In zijn oratie Verantwoord omgaan met verschillen is hij kritisch over de Nederlandse passie voor differentiatie. Hij pleit voor meer optimisme over wat leerlingen kunnen en vraagt leraren: zijn jullie verwachtingen wel hoog genoeg?  

Differentiatie is het toverwoord voor goed onderwijs. Hoe kunt u daar nou vraagtekens bij plaatsen?
‘Je kunt niet alle kinderen hetzelfde leren, dat is niet reëel en past ook niet bij de verschillen in interesse en aanleg tussen mensen. Maar het is onacceptabel dat je kinderen bij voorbaat op achterstand zet door ze te selecteren op achtergrondkenmerken waar ze zelf niets aan kunnen doen, zoals het gezin of de buurt waarin ze wonen. En dat gebeurt in de praktijk heel veel. Want je kunt wel denken dat je louter differentieert op aanleg of niveau, maar je selecteert altijd de historie van een kind mee.’

U doet onderzoek naar verwachtingen van leraren. Waar moeten we dan aan denken?
Eddie Dennessen‘Het gaat om onbewuste beelden die je als leraar van kinderen hebt en die beïnvloeden hoe je ze benadert en beoordeelt. Vraag leraren bijvoorbeeld eens toetsresultaten van leerlingen te voorspellen. Dan zie je dat ze kinderen met laagopgeleide ouders onderschatten, meisjes bij taal overschatten en dyslectische leerlingen lager inschalen. Het kan ook in heel kleine dingen zitten. Mijn aardrijkskundeleraar had rood haar en vond het fantastisch dat ik ook rood haar had. Hij gaf me heel veel beurten. Dat was oneerlijk op een vrij onschuldige manier, maar zo spelen heel veel associaties en voorkeuren onbewust een rol. Die beelden werken door in alles, in de aandacht en beurten die je leerlingen geeft, in de beoordelingen, in de adviezen en in de gesprekken met ouders. Zo veroorzaak je ook zelf ongelijkheid.’

Maar we hanteren toch objectieve selectiecriteria?
‘Ons selectiesysteem is te deterministisch en te rechtlijnig. Verschillen in toetsscores zijn gaan gelden als voorspellers van wat een kind kan. De beste leerlingen krijgen vervolgens de meeste uitdaging en het moeilijkste onderwijs; zo creëren we een stromenland. Maar iedere toets of diagnose is een momentopname in een grillig ontwikkelingsproces. Kinderen uit een minder gunstige gezinssituatie komen vaak laat op gang en hebben meer tijd nodig om talenten tot hun recht te laten komen. Als je heel snel zegt “je bent een gemiddelde leerling” of “je bent niet zo goed en krijgt daarom aangepast onderwijs”, creëer je, zo weten we uit onderzoek, selffulfilling prophecy’s en groeit de achterstand alleen maar. Ik pleit voor een flexibel systeem en vooral voor optimisme: verwacht veel van kinderen en schep ruimte in het systeem om je door hen te laten verrassen. Want dat is nu het probleem met al die leerlingvolgsystemen: we willen het liefst dat leerlingen dat doen waarvan wij denken dat ze het kunnen.’

‘Vraag je af: wat weet ik van deze leerling en hoe weet ik dat?’

Hoe blijf je scherp als leraar?
‘Je kunt niet zeggen: je moet iedereen blanco benaderen. Het is menselijk om verwachtingen te hebben. Die onbewuste prikkels kun je niet uitschakelen, maar je moet er als leraar wel alert op zijn. Vraag jezelf dus af: wat weet ik van deze leerling en hoe weet ik dat? Zou het ook anders kunnen zijn? Geef ik dit kind optimale kansen?’

Even praktisch: dus liever geen homogene niveaugroepen?
‘Inderdaad. Allereerst vind ik het sociaal onwenselijk om leerlingen te veel van elkaar te scheiden. Kijk maar naar het voortgezet onderwijs: leerlingen in het vwo en vmbo komen elkaar nauwelijks tegen. Vanuit sociale en burgerschapsdoelen zou je kinderen veel meer met elkaar moeten laten samenwerken en -leven. Ook omwille van gelijke kansen ben ik tegen homogene niveaugroepen. Niet alleen kunnen leraren fouten maken bij het indelen, ook worden zwakkere leerlingen bij gescheiden onderwijs minder uitgedaagd, het is vaak drill and practice. Leerlingen in hogere niveaus krijgen meer mogelijkheden om hogere-orde-denkvaardigheden als reflectie, zelfregulatie en metacognitie te oefenen. Niveaugroepen kunnen stigmatiserend werken en de motivatie van kinderen naar beneden halen: ik kan het toch niet. Ook de goede leerlingen krijgen een scheef zelfbeeld: ik kan alles. Het is niet goed dat kinderen steeds op hun tenen moeten lopen of zich vervelen in de klas, dus differentiëren mag wel, maar graag binnen heterogene klassen. En het moet niet betekenen dat je voor de rest van je leven die zwakke of goede leerling bent.’

Dat klinkt als een onmogelijke opdracht voor leraren.
‘Ik geef onmiddellijk toe: het is continu schipperen en je kunt doelen als sociale cohesie, burgerschap, gelijke kansen en talentontwikkeling niet allemaal tegelijk realiseren. Goed onderwijs bestaat niet. Elke onderwijsvorm heeft pijnpunten en ongewenste bijeffecten.’

Hoezo zijn die doelen niet verenigbaar? Gelijke kansen voor iedereen is toch gelijke talentontwikkeling voor iedereen?
‘Nee, talentoptimalisatie en gelijke kansen bijten elkaar. Maar politici en beleidsmakers ontkennen dit. Ik hoorde hoofdinspecteur Arnold Jonk onlangs beweren dat je niet hoeft te kiezen en dat scholen allebei kunnen doen. Dat is een misvatting. Je hoort vaak: we willen uit ieder kind halen wat erin zit. Maar bij sommige kinderen moet je er eerst heel veel in stoppen, omdat ze van huis uit minder mee krijgen. Bij talentontwikkeling ga je uit van verschillen die je ziet, bijvoorbeeld in toetsscores. Als je ongelijkheid wilt aanpakken, investeer je extra in kinderen met dezelfde aanleg, maar een zwakkere achtergrond. Dus talentoptimalisering en gelijke kansen, dat vraagt om een ander verdeelsysteem van aandacht.’

‘Homogene niveau-groepen werken stigmatiserend’

Hoe voorkom je dat je als leraar onnodig ‘trekt’ aan een leerling? Hoe weet je wat de aanleg is?
‘Dan zeg ik weer: wees optimistisch. Oordeel niet te snel negatief over een leerling, zo van “die kan het niet”, maar kijk naar wat een kind allemaal wel kan. En dat telkens opnieuw. Dat is moeilijk, dat weet ik. Als docent op de universiteit heb ik zelf ook last van verwachtingen. We zijn nou eenmaal geen robots. Je verplaatsen en je verdiepen in een kind en empathisch zijn, dat zijn heel belangrijke docentkenmerken. Ik heb liever dat je de handelingsplannen en toetsscores weggooit en gewoon praat met leerlingen.’

Met alleen praten red je het niet bij inspectie en schoolbestuur. Die willen wel degelijk cijfers zien.
‘We hoeven ons in Nederland geen grote zorgen te maken over de kwaliteit van het onderwijs. Onze leerlingen doen het goed in vergelijking met andere landen. Ik vind dat onderwijsinspecteurs vooral aandacht zouden moeten besteden aan de bijdrage van de school aan sociale cohesie en gelijke kansen. Ook dit zijn kwaliteitsindicatoren, naast de gemiddelde cijfers op toetsen. En inspecteurs mogen voorzichtiger zijn in hun oordeel over differentiatie. Uitspraken als “hier wordt onvoldoende gedifferentieerd” moet je niet willen, juist vanwege wat ik eerder zei over de risico’s en bijeffecten van differentiatie.’

En wat is uw advies aan de overheid?
‘Gun leerlingen meer tijd en mogelijkheden om alternatieve onderwijsroutes te volgen, bijvoorbeeld te stapelen. Nu is het systeem heel erg op efficiëntie gericht: zo snel mogelijk zo veel mogelijk diploma’s. Ongelijkheid en spanning in de samenleving zijn deels terug te voeren op ons onderwijssysteem, met enorm veel schotten. Nederland is wereldkampioen differentiëren. Misschien moet de overheid categorale vo-scholen verbieden en stimuleren dat selectie zo laat mogelijk plaatsvindt. De vroege knip na groep 8, weten we uit allerlei internationale vergelijkingen, is niet goed, maar tot nu toe willen we daar niet aan. Het is tijd om dat te veranderen.’

Voor het blok: JA/NEE
Kleinere klassen?
‘Ja. Niet alleen omwille van klassenmanagement, maar vooral omdat minder leerlingen jou als leraar meer mogelijkheden geven om ze te leren kennen. Dat vind ik het belangrijkste voordeel van kleinere klassen.’
Centrale eindtoets in groep 8?
‘Nee. Ik vind dat er überhaupt geen selectiemoment moet komen na groep 8. Alle leerlingen gaan gewoon allemaal naar dezelfde, niet gesegregeerde middelbare school waar ze een aantal jaren samen les krijgen. Pas later moet je uitsplitsen naar tracks.’

Eddie Denessen is docent en onderzoeker bij het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit en bijzonder hoogleraar Sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs aan de Universiteit Leiden (Sardes-leerstoel).

Dit artikel verscheen in Didactief, november 2017.

Lees ook de leestips van Eddie Denessen

Verder lezen

1 Leestips van Eddie Denessen

Click here to revoke the Cookie consent