Interview

Iets droppen in het onderwijs werkt niet

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 02-04-2013 Gewijzigd op 29-08-2017
Op 27 maart wijdde de Utrechtse hoogleraar Onderwijskunde Karel Stokking zijn afscheidsrede aan de vraag hoe onderwijswetenschappers en leraren beter kunnen samenwerken

‘Tussen wal en schip’ noemde u uw rede. Wat valt er precies tussen wal en schip?

‘De kennis die onderwijswetenschappers de afgelopen jaren hebben ontwikkeld en die scholen nauwelijks gebruiken. Dat zou logisch zijn als er helemaal geen problemen waren, maar er verlaten nog steeds leerlingen de basisschool die niet kunnen lezen en rekenen, er zijn nog steeds zwakke scholen en in het voortgezet onderwijs verliezen veel leerlingen nog steeds hun motivatie, om enkele problemen te noemen.’

Dus de bekende kloof tussen theorie en praktijk?

‘Ik ben mordicus tegen die uitdrukking. Ze is contraproductief. Alsof wetenschap alleen theorie is en school alleen praktijk en in de praktijk geen kennis aanwezig is en niet wordt nagedacht. Dat is natuurlijk onzin.’

Toch wordt onderwijswetenschappers wel vaak verweten dat ze te ver van de praktijk staan, te wereldvreemd zijn.

‘Je bedoelt dat ze te weinig gericht zijn op vragen uit de praktijk? Dat mag zo zijn, maar het is ook niet makkelijk om vragen zoals gesteld vanuit de praktijk te onderzoeken.’

Waarom is dat lastig?

‘Dat komt doordat wetenschappers en leraren een verschillende taal spreken. Je moet eerst intensief met elkaar in gesprek om te weten wat precies het probleem is. Als onderzoeker kun je bijvoorbeeld niets met een uitspraak als “onze leerlingen zijn zo ongemotiveerd”. Motivatie is geen karaktereigenschap, leerlingen zijn meer of minder gemotiveerd voor een bepaald vak of taak. Bovendien zijn er diverse theorieën over motivatieprocessen, dus je moet goed met leraren bespreken wat ze precies bedoelen. Vervolgens ga je dat onderzoeken of je zet in een reviewstudie bevindingen uit bestaand onderzoek op een rij. En dan moet die kennis nog weer vertaald worden zodat leraren er wat mee kunnen.’

Bijvoorbeeld in een tijdschrift als Didactief?

‘Ook, maar ik denk als eerste aan inbreng in lerarenopleidingen en professionaliseringstrajecten, daar moeten wetenschappers meer zelf een rol in gaan spelen. Ook moeten ze vaker samen met scholen onderzoek doen, waarbij ze leraren niet alleen zien als leveranciers van data, maar als echte partners. Een discussiepunt is of je leraren moet ondersteunen met praktische suggesties of juist met kennis en inzicht over hoe iets werkt.’

Wat is uw antwoord?

‘Ik ben aanhanger van dat laatste, want daarmee worden leraren flexibeler en versterk je wat leraren toch al doen: reflecteren op hun eigen handelen. Iets droppen in het onderwijs werkt niet. Ook dat weten we uit onderzoek. U wilt niet weten hoe vaak materialen ongebruikt blijven liggen. Overigens vind ik wel dat de liefde van twee kanten moet komen. Leraren moeten actief hun best doen om op de hoogte te blijven. Dat kun je organiseren. Verdeel belangrijke thema’s onder de teamleden en praat elkaar in teamvergaderingen bij over belangwekkende publicaties. Wat ik nogal eens hoor, is “ja, maar bij ons werkt dat niet”. Dat vind ik niet zo professioneel. Je moet de kennis zo weten in te bedden in je eigen praktijk dat het wel werkt en open staan voor nieuwe kennis.’

Op welk onderzoek kijkt u met genoegen terug?

‘Ik ben bij meer dan honderd onderwijsonderzoeken betrokken geweest. Een succes vind ik nog steeds het project in de jaren zeventig over gedifferentieerd onderwijs. Inzet was: leer leerlingen zelfstandig werken zodat je tijd overhoudt om zwakke leerlingen extra instructie te geven. Aanvankelijk zeiden leerkrachten: dat kunnen onze kinderen niet. Inmiddels is het gemeengoed en werkt bijna elke basisschool met instructietafels.’

 

Karel Stokking, Tussen wal en schip: Onderwijswetenschap en leraren. Afscheidsrede Universiteit Utrecht, 2013. 
Dit artikel verscheen in Didactief, april 2013.

Click here to revoke the Cookie consent