Nieuws

Nieuw wapen in curriculumdebat

Tekst Filip Bloem
Gepubliceerd op 30-05-2015 Gewijzigd op 18-10-2018
Burgerschap, 21e-eeuwse vaardigheden, onderwijs #2032 –hoe het curriculum van de toekomst eruit moet zien is voortdurend onderwerp van discussie. Een nieuw tweejaarlijks rapport biedt een totaaloverzicht van alle inhoudelijke ontwikkelingen rondom curricula in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs.

‘Totáál niet’, zegt Arie Wilschut als hem gevraagd wordt of in het geschiedenisonderwijs de toetsing goed in elkaar steekt. ‘Kritisch denken, oordeelsvermogen, dat zijn in theorie de vaardigheden die we met de maatschappijvakken willen ontwikkelen.’ Maar in de praktijk blijkt het bij examinering vaak om het reproduceren van kennis te gaan. ‘Want dat is nu eenmaal het makkelijkst te toetsen’, stelt Wilschut, lector didactiek van de maatschappijwetenschappen aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij kan zich dan ook vinden in wat er over toetsing geschreven wordt in de Curriculumspiegel, een nieuwe uitgave van SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, waarin alle aspecten van leerplannen in het funderend onderwijs aan bod komen. Eén van de bevindingen van de Curriculumspiegel is dat er in het basis- en voortgezet onderwijs vaak licht zit tussen de voorgeschreven leerdoelen en wat er daadwerkelijk getoetst wordt. Toetsing zou het curriculum moeten volgen, maar dat is lang niet altijd geval.

Het zijn geluiden die Karin den Heijer vertrouwd in de oren klinken. ‘Bij de rekentoets, waar ik veel over geschreven heb, is dit ook aan de orde’, zegt Den Heijer, docent wiskunde aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam en bestuurslid van Beter Onderwijs Nederland. Ze wijst er bovendien op dat van docenten die bij eindexamens betrokken zijn, steeds vaker geheimhouding wordt gevraagd. ‘Een slechte zaak. De vragen van eindexamens moeten achteraf in alle openheid besproken kunnen worden.’

Curriculumspiegel toont:
we toetsen vaak niet
wat we willen onderwijzen

Wilschut en Den Heijer behoren tot de eerste lezers van de in april verschenen Curriculumspiegel. ‘De onderwijswereld een curriculaire spiegel voorhouden’, zegt Wilmad Kuiper van SLO. ‘Dat is wat we met de Curriculumspiegel willen.’ Het tweedelige rapport bevat een algemeen deel waarin overkoepelende thema’s worden besproken. Behalve toetsing zijn dat bijvoorbeeld de mogelijkheden voor maatwerk, de toepassing van ict en de professionalisering van leraren. Ook zijn er hoofdstukken over leerplankaders en de gedetailleerdheid daarvan (‘richting versus ruimte’) en over de vraag hoe er samenhang in het curriculum kan worden gebracht. In het tweede deel van de Curriculumspiegel zijn voor bijna alle vakgebieden trendanalyses te vinden en wordt per vakgebied in kaart gebracht hoe de verhoudingen liggen tussen het beoogde, het uitgevoerde en het gerealiseerde curriculum. Kuiper: ‘Iedere geïnteresseerde kan zo in een paar pagina’s overzien wat er op zijn terrein speelt en waar knelpunten en uitdagingen liggen.’

Confrontatie

Wat levert een blik in deze spiegel op? Wilschut herkent een paar belangrijke trends. ‘In Nederland is het onderwijs gebaseerd op de veronderstelling dat scholen en leraren zelf vorm kunnen geven aan het curriculum. Maar dat blijkt in de praktijk helemaal niet zo te zijn.’ Neem de vaak gehoorde klacht dat de lesprogramma’s zo vol zijn. Volgens Wilschut ligt het echte probleem elders. Veel leraren missen volgens hem de analytische vaardigheden om op een abstract niveau over hun lesprogramma na te denken. ‘Ze behandelen de Romeinen zonder zich af te vragen waarom ze dat eigenlijk doen en kunnen daarom geen keuzes in de lesstof maken. Geen wonder dat er bij de meeste leerlingen weinig van blijft hangen.’ Kortom: wil je het curriculumdesign aan leraren toevertrouwen, dan moeten die wel hoger worden opgeleid. ‘Dat komt in dit rapport heel goed naar voren.’

Het ideale curriculum geeft houvast
zonder verstikkend te zijn

Enige kritiek is er ook. De hoofdstukken over de vakgebieden mogen wat Wilschut betreft in de toekomst meer diepgang krijgen. ‘Het is nu vooral beschrijvend, hoewel ook in dit deel de vinger op een paar zere plekken wordt gelegd.’ Zo vindt Wilschut het verontrustend om te zien hoe weinig kennis van geschiedenis leerlingen in het primair onderwijs hebben. Ook Den Heijer heeft commentaar op het hoofdstuk over haar eigen vak: ‘Ik vraag me af waarom de auteurs uitgaan van een tegenstelling tussen formeel en functioneel rekenen, een onderscheid dat in mijn ogen wetenschappelijk niet houdbaar is.’ Als gevolg daarvan wordt volgens haar te weinig onderkend dat veel leerlingen de basisvaardigheden rekenen onvoldoende beheersen. Verder denkt Den Heijer dat vervolgopleidingen beter in staat zijn om een adequate beschrijving van de inhoud en het belang van het vak wiskunde te geven. ‘Vraag het hoger onderwijs eens wat ze in de toekomst van het wiskundeniveau van hun eerstejaarsstudenten verwachten. Dat is in mijn ogen veel zinvoller.’ In een reactie wijst Kuiper erop dat er in de Curriculumspiegel juist veel aandacht is voor het perspectief van de vervolgopleidingen. Verder ontkent hij partij te kiezen in een debat over de functie van het reken- en wiskundeonderwijs: ‘We laten zien dat er verschillende opvattingen bestaan, niets meer en niets minder.’

Op naar #2032

De eerste Curriculumspiegel verschijnt op een moment waarop de discussie over de toekomst van het curriculum voor het funderend onderwijs in volle gang is. Kuiper: ‘De Curriculumspiegel signaleert een duidelijke behoefte aan meer houvast en concretisering aan de voorkant van het onderwijsgebouw, met behoud van ruimte. De huidige kerndoelen zijn nu zo algemeen geformuleerd dat ze last noch gemak bieden. Maar alles dichttimmeren is geen oplossing, zo weten we uit Engeland. Daar is de lesinhoud zo gedetailleerd voorgeschreven dat leraren zich tot pure uitvoerders zien gereduceerd. Het is zoals een Noorse beleidsmaker treffend verwoordde: “Teachers cry for freedom and call for specification.” Het is de kunst om een juiste balans tussen die twee behoeften te vinden.’

Verder denkt Kuiper net als Wilschut dat er veel te winnen is op het gebied van professionalisering van leraren. ‘Ook als je met een methode werkt, ligt er ruimte om daar je eigen draai aan te geven. Het is belangrijk dat leraren weten hoe daarmee om te gaan.’ Zoals bijvoorbeeld in Finland, waar leraren veel vrijheid hebben, maar ook hoog opgeleid zijn. Voor nu is Kuiper heel tevreden:‘Het curriculum is hot. Mede onder impuls van het platform Onderwijs #2032 wordt er nu volop gediscussieerd over de kennis en vaardigheden die de leerlingen van morgen nodig hebben. Met de Curriculumspiegel willen wij die discussie graag voeden.’

Dit artikel is verschenen in Didactief, mei 2015.

Bronvermelding

1 Curriculumspiegel

Click here to revoke the Cookie consent