Nieuws

Passend onderwijs: Kamerbrief en nieuwe rapportages

Tekst Hannah Wolff
Gepubliceerd op 13-08-2018 Gewijzigd op 09-12-2020
Sinds het passend onderwijs in 2014 is ingevoerd zijn er veel onderzoeken gedaan naar de impact van dit nieuwe beleid in de implementatiefase (tot 2020). Hier zijn de meest recente ontwikkelingen en rapportages samengevat.

Lees hieronder al het recente nieuws of ga direct naar een van de volgende onderwerpen:

Kamerbrief Passend onderwijs van minister OCW Arie Slob

NRO-rapport over basisondersteuning in passend onderwijs

DUO-onderzoek naar de de leerlingaantallen en in- en uitstroom in passend onderwijs 2014-2017

NRO-rapport over de trends in verwijzingen speciaal onderwijs 2011-2017

NRO-rapport over de samenwerking tussen onderwijs, gemeenten en jeugdhulp

Rapport van Oberon over opting out in het kader van het lwoo

NRO-rapport over governance in de samenwerkingsverbanden

NRO-rapport over samenwerking tussen vso en vo

NRO-rapport over de zorgplicht en de juridische handhaving daarvan

NRO-rapport over kinderen met Downsyndroom in het onderwijs

Rapport van Oberon en Sardes over het leerlingenvervoer 2012-2017

NRO-rapport over onderwijs aan leerlingen met visuele, auditieve of communicatieve problematiek

 

 

Kamerbrief Passend Onderwijs

Minister Slob van Onderwijs heeft in juni een nieuwe voortgangsrapportage Passend onderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd. In zijn reactie op de verschillende onderzoeken die daarin staan, heeft hij rustig gereageerd op alle kritiek die er begin die maand losbarstte in de Tweede Kamer. Zeker, hij signaleert knelpunten in passend onderwijs, maar hij gooit niet meteen het roer om.

Slob ziet de volgende problemen:

  • De term ‘passend onderwijs’ wekt hoge verwachtingen, en leidt tot teleurstelling en verwarring bij ouders die niet weten wat ze van een school kunnen vragen en verwachten.

  • De beeldvorming rondom passend onderwijs is negatief. Er wordt vaak gesproken over de toename van zorgleerlingen op scholen, terwijl dat geen probleem is van passend onderwijs, maar een gevolg van ontwikkelingen in de maatschappij.

  • Er is onduidelijkheid rondom samenwerkingsverbanden als gevolg van de beleidsvrijheid die zij hebben.

  • Passend onderwijs is een uitdaging waar onderwijs en het zorgstelsel aan elkaar grenzen.

In plaats van passend onderwijs weer af te schaffen zoals een deel van de Kamer hem vroeg, probeert Slob de problemen op andere manieren op te lossen. Ten eerste moet het eigenaarschap over de inhoudelijke invulling van passend onderwijs veel meer komen te liggen bij leraren en scholen, zegt hij. Dit wil hij bewerkstelligen door de administratieve lasten te verminderen en schoolondersteuningsprofielen jaarlijks te laten updaten in plaats van eens in de vier jaar. De informatievoorziening moet kortom beter voor scholen, ouders en leraren, door actuelere profielen maar ook bijvoorbeeld met overzichtelijke websites en schoolgidsen. Slob vindt ook dat taken, verwachtingen en governance van samenwerkingsverbanden moeten worden aangescherpt, zodat er meer duidelijkheid is over wat we moeten verstaan onder, en verwachten van passend onderwijs. De minister heeft bovendien zijn hoop gevestigd op verbetering van het interne toezicht en meer inzage in de gegevens.

Slob belooft in 2020 de balans opnieuw op te maken en te besluiten of er dan verdergaande maatregelen nodig zijn.

Slob, A. (25 juni 2018). Passend onderwijs [Kamerbrief].

Lees hier de hele kamerbrief.

 

Basisondersteuning in passend onderwijs

Er zijn grote verschillen in de basisondersteuning die scholen leerlingen kunnen bieden, blijkt uit nieuw onderzoek van het Kohnstamm Instituut, gefinancierd door het NRO. Om deze verschillen in kaart te brengen zijn de ondersteuningsplannen van tien samenwerkingsverbanden po en tien samenwerkingsverbanden vo geanalyseerd, alsmede de schoolondersteuningsprofielen van ongeveer honderd scholen van deze samenwerkingsverbanden. Verder is aan de directeuren/coördinatoren van de samenwerkingsverbanden een digitale vragenlijst voorgelegd (95 respondenten), vond er een digitale veldraadpleging plaats via LinkedIn (42 respondenten) en zijn er vertegenwoordigers van stakeholders geraadpleegd.

Door de verschillen in definitie, invulling en uitvoering van de basisondersteuning tussen samenwerkingsverbanden en tussen schoolbesturen en scholen is het niveau van de basisondersteuning niet op elke school hetzelfde. Consequentie van decentralisering, aldus onderzoeker Margriet Heim van het Kohnstamm Instituut.

Mede naar aanleiding van politiek rumoer over thuiszitters, leerlingen voor wie nog geen passende onderwijsplek is gevonden, is ook onderzocht wat de voor- en nadelen zouden zijn van een landelijke norm voor het niveau van basisondersteuning. Het rapport concludeert dat het vaststellen van een landelijke norm voor basisondersteuning slechts kan rekenen op beperkte steun vanuit het veld. De belangrijkste tegenargumenten zijn dat een landelijke norm 1) indruist tegen de beleidsvrijheid en autonomie van samenwerkingsverbanden en scholen, 2) leidt tot eindeloos debat over wat de landelijke norm zou moeten zijn en 3) geen recht doet aan regionale verschillen en aan de complexiteit van de situatie op scholen.

NRO (2018). Margriet Heim en Sanne Weijers, Basisondersteuning in passend onderwijs. Verschillen tussen scholen en samenwerkingsverbanden en de (on)wenselijkheid van een landelijke norm voor basisondersteuning.

Lees hier het rapport.

 

Speciaal onderwijs groeit weer licht

De Dienst Uitvoering Onderwijs heeft de leerlingaantallen en in- en uitstroom in passend onderwijs onderzocht in de jaren 2014 tot 2017. De algemene trends zijn:

  • Het aantal leerlingen speciaal basisonderwijs (sbo) nam af van 2011 tot en met 2016 en is in 2017 ongeveer gelijk gebleven.

  • Het aantal leerlingen in speciaal onderwijs (so) nam af van 2011 tot en met 2016, en is in 2017 licht gestegen. Die stijging komt doordat steeds meer leerlingen instromen vanuit het basisonderwijs (bo) en doordat steeds meer leerlingen die voor het eerst naar school gaan direct het so instromen.

  • In voortgezet speciaal onderwijs (vso) steeg het aantal leerlingen van 2011 tot en met 2014, gevolgd door een afname. De afname komt doordat minder leerlingen het vso instromen dan dat er uitstromen.

  • Leerlingen in het so en in het vso worden jonger. Leerlingen stromen op jongere leeftijd door van het so naar het vso en stromen op jongere leeftijd het vso uit.

Verder gaat het onderzoek uitvoerig in op leerlingenaantallen sbo, so en vso, de trends per cluster en leeftijd, en de ontwikkelingen van de in- en uitstroom van het (v)so.

DUO (2018). Susan Borggreve, Daniël van Eck en Thijs Nielen, Trends in passend onderwijs 2014-2017.

Lees hier het rapport.

 

NRO-rapport over de trends in verwijzingen speciaal onderwijs 2011-2017

In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen kenmerken van samenwerkingsverbanden en groei of daling van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs. De kenmerken waren: de mate van verevening, de financiële druk, de omvang van het samenwerkingsverband, het verdelingsmodel, en het aantal locaties voor speciaal onderwijs. Het blijkt dat de meeste hiervan weinig tot niet samenhangen met de toe- of afname.

De mate van verevening is de uitzondering: samenwerkingsverbanden die in 2011 relatief weinig leerlingen in speciaal onderwijs hadden (en dus te maken hebben met een positieve verevening oftewel een groeiend budget), laten in 2017 een toename van het aandeel leerlingen in speciaal onderwijs zien. En omgekeerd: samenwerkingsverbanden die aanvankelijk relatief veel leerlingen in speciaal onderwijs hadden (en derhalve een negatieve verevening oftewel een krimpend budget hebben) laten in 2017 overwegend een afname van het aandeel leerlingen in speciaal onderwijs zien. Voor het primair onderwijs gaat het om een zwak verband, voor het voortgezet onderwijs om een iets sterker verband. Dit patroon doet zich echter niet voor in alle samenwerkingsverbanden; er zijn aan beide kanten uitzonderingen. De komende jaren blijven onderzoekers in opdracht van het NRO volgen hoe dit patroon zich verder ontwikkelt.

NRO (2018). Pjotr Koopman en Guuske Ledoux, Trends in verwijzingen speciaal onderwijs 2011-2017.

Lees hier het rapport.

 

Samenwerking gemeenten en jeugdhulp

Bij de invoering van het passend onderwijs en de transitie van de jeugdzorg zijn de verantwoordelijkheden voor onderwijs, gemeente en jeugdhulp verschoven: het onderwijs heeft meer ruimte om zelf invulling te geven aan het ondersteuningsaanbod voor leerlingen en de gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor jeugdhulp gekregen. De gemeente is hierdoor de verbinding geworden tussen onderwijs en jeugdhulp.

Onderzoekers van de KBA Nijmegen en de Hogeschool Windesheim Zwolle onderzochten (in opdracht van het NRO) in de literatuur wat de kenmerken zijn van een succesvolle samenwerking tussen onderwijs, gemeente en jeugdhulp. Vervolgens gingen zij op zoek in Deventer, de Achterhoek, Dordrecht en Nijmegen naar praktijkvoorbeelden. De succesfactoren en praktijkvoorbeelden zijn:

  • Gezamenlijke visie: werksessies over relevante thema’s en een samenwerkingsagenda.

  • Helderheid over verantwoordelijkheden en rollen: aanwezigheid van jeugdspecialisten, een bovenschools zorg-, advies- en toewijzingsteam.

  • Deskundigheid en professionalisering: deskundige beleidsmedewerkers, directeuren en coördinatoren, kennisdelingsactiviteiten.

  • Informatie & communicatie: overleg, ondersteuningsteam of sociaal wijkteam.

  • Vertrouwen: kleinschaligheid en korte lijnen tussen betrokkenen.

  • Evaluaties: gezamenlijke evaluaties met samenwerkingsverbanden, in plaats van eigen evaluaties.

  • Samenwerking: voortbouwen op bestaande netwerken en eerdere samenwerking.

  • Praktische randvoorwaarden: duidelijkheid over het budget.

NRO (2018). Ed Smeets en Dolf van Veen, Samenwerking tussen onderwijs, gemeenten en jeugdhulp. Onderzoek naar succesfactoren in praktijkvoorbeelden.

Lees hier het rapport.

 

Opting out geen optie?

Sinds 1 januari 2016 zijn de samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo verantwoordelijk voor de toewijzing en de ondersteuningsbudgetten van het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). Die toewijzing vindt voorlopig nog plaats aan de hand van de geldende landelijke criteria. Er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om de toewijzingscriteria en duur van lwoo aan de samenwerkingsverbanden over te dragen. Die wet zal waarschijnlijk rond 2020 in werking treden. Vooruitlopend op de wetswijziging kunnen samenwerkingsverbanden nu al kiezen voor ‘opting out lwoo’, dat wil zeggen dat zij hun eigen criteria hanteren voor het toewijzen van ondersteuningsbudget voor lwoo. 33 samenwerkingsverbanden van de in totaal 75 (svw’s) maken (nog) geen gebruik van deze optie. Zij werken dus nog op basis van de landelijke criteria. Uit onderzoek van Oberon blijkt dat één vijfde (nog) helemaal niet met voorbereiden is begonnen (6 swv’s), ongeveer een derde het voornemen heeft om te starten met opting out in 2019 (10 swv’s), en de rest (ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden, 15 swv’s) al wel is gestart met de voorbereidingen .

Men is min of meer tevreden met de huidige situatie: leerlingen krijgen de ondersteuning die ze nodig hebben en er zijn geen financiële problemen. Er is dus geen urgentie om iets te veranderen, concludeert Oberon.

Er is wel behoefte aan ondersteuning op het terrein van meer informatie over modellen, financiën en inrichting van nieuw lwoo-beleid maar nergens expliciet op het gebied van procesbegeleiding. scholen en besturen lijken tegengestelde belangen te hebben, uitleg. Maar dat lijkt als een minder groot probleem te worden ervaren. Sommige  directeuren hebben wel behoefte aan ondersteuning bij opting out. Anderen geven aan dat ze ondersteuning kunnen gebruiken bij het doorrekenen van de verschillende financiële verdeelmodellen. Daarnaast is er behoefte bij sommigen aan informatie vanuit svw’s die al aan opting out deelnemen, of die juist nog niet voor opting out gekozen hebben.

Oberon (2018). Marian Habermehl, Sjerp van der Ploeg en Sanne Weijers, m.m.v. Mariska Roelofs  (KBA), Opting out geen optie? Belemmeringen om voor opting out in kader van LWOO te kiezen.

Lees hier het rapport.

 

Governance in de samenwerkingsverbanden

Het Kohnstamm Instituut deed in opdracht van het NRO onderzoek naar de governance van de samenwerkingsverbanden po en vo.  Op bestuurlijk niveau gaat het over het algemeen goed: gezamenlijk belang wordt boven individueel belang gesteld, directeuren krijgen genoeg ruimte om beleid te voeren, en het speciaal onderwijs heeft het gevoel meer gehoord te worden. Wel ligt er een risico bij de grote rol van de directeuren: hun verbindende rol maakt de organisatie kwetsbaar bij hun vertrek.

Financieel beleid
Verreweg de meeste samenwerkingsverbanden hebben hun financiële risico’s goed in beeld. Wel zijn er knelpunten bij de financiële verantwoording en bij de kwaliteit van de ondersteuning. Scholen blijken niet altijd te weten hoeveel middelen ze precies hebben of krijgen voor passend onderwijs. Bijkomend probleem is volgens de besturen van de swv’s dat dat er geen gestandaardiseerde richtlijnen zijn over welke leerlingen extra ondersteuning krijgen.

Sturing op centrale taken
Directeuren van samenwerkingsverbanden zijn gemiddeld positief over de werking van de zorgplicht in hun regio. Ook houden zowel samenwerkingsverbanden als gemeenten zich goed aan wat wettelijk verplicht is: er wordt overlegd over de wederzijdse plannen, er worden afspraken gemaakt en deze worden ook meestal geëvalueerd. Wel is er een knelpunt over cluster 2 onderwijs: het aanbod van deze instellingen wordt volgens de directeuren nog te weinig afgestemd op de regionale of lokale situatie, waardoor het lastig is om dove of slechthorende leerlingen maatwerk te bieden.

NRO (2018). Guuske Ledoux en Sietske Waslander, Stand van zaken Evaluatie Passend Onderwijs. Deel 4: governance in de samenwerkingsverbanden.

Lees hier het rapport.

 

Samenwerking tussen vso en vo en geïntegreerde voorzieningen voor specialistische zorg

Dit rapport doet verslag van onderzoek naar de samenwerking en integratie van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het voortgezet onderwijs (vo).

De belangrijkste motieven voor intensieve samenwerking/integratie zijn betere leerlingondersteuning en verbetering van individuele maatwerktrajecten. De knelpunten zijn o.a. bekostiging, organisatorische problemen, beperkte medewerking/ontbrekende steun van jeugdhulp-/zorginstellingen.

Uit de praktijk komen vier aanpakken van samenwerking naar voren:  

  • Samen in nieuwbouw: het regulier vo en het vso worden onder één dak gehuisvest, om maximaal van elkaars expertise gebruik te maken.

  • Geleidelijke integratie: een steeds groter aantal vso-leerlingen volgt vakken op reguliere vo-scholen.

  • Van onderdak naar samenwerking: eerst worden enkele vso-klassen op een vo-school gehuisvest, waarna de vso-leerlingen steeds meer onderwijs op maat krijgen.

  • Opheffen en invlechten: het merendeel van de vso-scholen wordt bestuurlijk overgedragen aan de reguliere schoolbesturen in de regio.

NRO (2018). Dolf van Veen, Saskia Rietdijk, José van der Hoeven, Shanti Ganesh, Pauline Huizenga en Paolo van der Steenhoven, Samenwerking tussen vso en vo en geïntegreerde voorzieningen voor specialistische zorg.

Lees hier het rapport.

 

 

De zorgplicht en de juridische handhaving daarvan

De zorgplicht in het po en vo houdt in dat ouders vrij zijn om hun kind, dat extra ondersteuning nodig heeft, aan te melden bij de school van keuze. Het bestuur van die school moet vervolgens vaststellen of het passend onderwijs kan aanbieden aan de leerling in kwestie.

  •  Als dat niet zo is heeft de school de verantwoordelijkheid om voor de leerling een zo goed mogelijke plek op een andere school te vinden.

  •  Als de leerling wel wordt toegelaten is de school verplicht om in overleg en (deels) in overeenstemming met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast te stellen


Bij onderzoek naar de juridische handhaving van de zorgplicht komt naar voren dat de landelijke  Geschillencommissie passend onderwijs po en vo de zorgplicht vooral procedureel benadert: de zorgplicht wordt zodanig ingevuld dat zij onderwijsaanbieders en ouders in voldoende mate vrijheid geeft om in het concrete geval te bezien wat passend is, terwijl zij anderzijds borgt dat de procedures rondom toelatings-, begeleidings-, en verwijderingssituaties zorgvuldig worden doorlopen.

NRO (2018). I.C. Bierkens en P.J.J. Zoontjens, De zorgplicht in passend onderwijs en de juridische handhaving daarvan.

Lees hier het rapport.

 

Kinderen met Downsyndroom in het onderwijs

Dit onderzoek gaat in op de vraag of de invoering van het passend onderwijs invloed heeft gehad op kinderen met Downsyndroom in het primaire onderwijs. Hiervoor zijn de schoolloopbanen van leerlingen bestudeerd.

In het primair onderwijs is er geen verband gevonden tussen de invoering van het passend onderwijs en het aantal aanmeldingen, de instroomleeftijd, en het aantal kinderen dat niet naar school gaat.
In het regulier/speciaal onderwijs laat de invoering van passend onderwijs ook geen verschil in patroon zien. Nog steeds gaat slechts een enkele leerling met Downsyndroom naar het speciaal basisonderwijs (sbo).
Wisseling van schooltype vindt vrijwel alleen plaats van regulier naar speciaal onderwijs. Na de invoering van passend onderwijs hebben scholen voor regulier onderwijs leerlingen met Downsyndroom niet vaker of vroeger doorverwezen naar het speciaal onderwijs.

NRO (2018). Pjotr Koopman (Kohnstamm Instituut), Pauline van Eck (Oberon), Anke de Boer, (Rijksuniversiteit Groningen), M.m.v. Marjolein Bomhof (Oberon), Rianne Exalto (Oberon), Gert de Graaf (Stichting Downsyndroom), Guuske Ledoux (Kohnstamm Instituut), Kinderen met Downsyndroom in het onderwijs. Periode 2008/09-2017/18.

Lees hier het rapport.

 

 

Leerlingenvervoer in Nederland (eindmeting 2017)

De uitkomsten van de Monitor Leerlingenvervoer 2012-2017:

  • De omvang van het leerlingenvervoer in Nederland is afgenomen, van 80.000 naar 70.000 leerlingen.

  • De meerderheid van de leerlingen die gebruik maken van de regeling leerlingenvervoer wordt vervoerd naar het speciaal onderwijs (39%) of het voortgezet speciaal onderwijs (31%), vanwege een handicap.

  • De kosten van het aangepast vervoer (georganiseerd vervoer met bus of taxi) zijn afgenomen.

  • Er is minder leerlingenvervoer op korte afstanden.

  • Het gemeentelijk vervoersbeleid wordt strikter.

  • Gemeenten streven naar meer zelfstandigheid bij leerlingen: meer openbaar vervoer, minder aangepast vervoer.

Oberon en Sardes (2017). Frank Scholten, Anne Luc van der Vegt (Oberon) en IJsbrand Jepma (Sardes),  Leerlingenvervoer in Nederland. Rapportage eindmeting 2017.

Lees hier het rapport.

 

Onderwijs aan leerlingen met visuele, auditieve of communicatieve problematiek

Voor de leerlingen met een visuele beperking zijn de gevolgen van de invoering van passend onderwijs niet groot. Qua systematiek is er niet veel veranderd.

Voor de leerlingen met een auditieve of communicatieve beperking lijken de gevolgen van passend onderwijs groter. De systematiek is veranderd en het ‘rugzakje’ is afgeschaft. Sommige leerlingen missen de flexibiliteit die het rugzakje bood, waardoor ze lager presteren.
Uit onderzoek blijkt dat er onduidelijkheid is rond de ontwikkelingsperspectiefplannen (OPP’s). Niet voor alle leerlingen is een OPP opgesteld en voor ouders is het niet altijd duidelijk wie voor het OPP verantwoordelijk is en wat ermee gedaan wordt.

NRO (2018). Ed Smeets en Anke de Boer, Onderwijs aan leerlingen met visuele, auditieve of communicatieve problematiek.

Lees hier het rapport. 

 

Verder lezen

1 Passend onderwijs
2 Klaar voor passend onderwijs
3 Ontspoort passend onderwijs?
4 Passend onderwijs: geduld en meer samenwerken?
5 Nieuwe koers passend onderwijs

Click here to revoke the Cookie consent