Interview

Methode of eigen cursus: wat je zelf doet, doe je beter?

Tekst Seppe Goossens
Gepubliceerd op 28-11-2019 Gewijzigd op 07-04-2020
Maak jij je cursus helemaal zelf of werk je met een slim uitgekozen methode? Over de zin en onzin van methodes, en de toekomst van het klassieke handboek: onderwijswetenschapper Tim Surma.

Een methode of een eigen cursus: welke aanpak levert de beste resultaten op?

Tim Surma: ‘Daar is de wetenschap niet uit. Een ding is wel zeker: als je elke les helemaal zelf bedenkt en uittekent, werk je jezelf te pletter. Je moet je de vraag stellen of je les kan tippen aan het materiaal dat uitgeverijen met een hele batterij leraren ontwikkelen. Niets houdt je tegen om zelf lessen te maken. Maar doe dat dan voor je stokpaardjes, de onderwerpen die je zelf razend spannend vindt of een stukje uitbreiding dat jij noodzakelijk acht. In de VS was “scripted teaching” sterk vertegenwoordigd, en ook vandaag houden veel leraren er nog aan vast. Daarbij volgt de leraar een uitgeschreven lesplan dat niet alleen vertelt welke vragen je tijdens een klasgesprek kan stellen, maar ook welke vragen je van leerlingen kan verwachten. In Groot-Brittannië word je bijna met de nek aangekeken als je je lessen niet zelf uitwerkt. Veel verantwoordelijkheid bij de leraar dus.’
 

Maar ook het gevaar dat we de leerplannen overboord kieperen?

Tim Surma: ‘Die kans bestaat ook als je wél met een methode werkt. Leraren denken soms dat ze de leerplandoelstellingen behalen als ze het handboek volgen. Maar er is geen externe controle die nagaat of methodes de inhoud van de leerplannen volledig dekken. Methodemakers springen daar bewust mee om, maar ze leggen wel hun eigen accenten en behandelen sommige leerplandoelen veel uitgebreider dan andere. Dat moet je altijd in je achterhoofd houden. Niks aan de hand zolang je zelf de leerplannen kent. Als leraar ben jij de gids die de weg uitstippelt om die doelstellingen te bereiken. Niet de kaartlezer die blindelings de methode volgt.’
 

Hoe bepalend zijn de keuzes van handboekenmakers?

Tim Surma: ‘De invloed op de klasvloer is best groot. Auteurs van methodes krijgen de rol van kennismakelaar. Welke literaire tekst lezen we bij Nederlands om de romantiek te illustreren? Welk experiment komt aan bod in de les fysica? En vanuit welk perspectief kijken we naar onze geschiedenis? Methodes beïnvloeden en bevestigen elkaar ook in hun keuzes. Zo krijg je een selectie die sterk bepaalt wat leerlingen te horen krijgen.’

 

'Er bestaan studies die erop wijzen dat leerlingen beter scoren met de ene methode dan met de andere.'

 

‘Om de kwaliteit te bewaken, is het cruciaal dat uitgeverijen ook externe experten inschakelen. Vakken kennen vaak meer dan één vakgebied. Voor Frans zijn taalkunde en literatuur totaal andere disciplines. Logisch dat je meer dan één paar ogen nodig hebt. Ook de inbreng van een cognitief psycholoog of onderwijskundige is zinvol om bij te sturen op didactisch vlak. Werden leerstrategieën geïntegreerd? Bouwt de leerstof logisch op? Krijgen bewezen leerprincipes, zoals retrieval practice en gespreid oefenen, voldoende aandacht?’
 

Houden de auteurs van methodes dat niet zelf in de gaten?

Tim Surma: ‘Die houden een interne kwaliteitscheck. Ze denken samen na over de inhoud van elk hoofdstuk. En ze lezen mee bij de hoofdstukken die een collega uitschrijft. Die auteurs zijn gemotiveerde, competente leraren die naast hun lesopdracht gigantisch hard werken. Maar niemand kan op elk domein expert zijn. Er bestaan studies die erop wijzen dat leerlingen beter scoren met de ene methode dan met de andere. De kwaliteit ligt dus niet altijd even hoog.’
 

Is het dan de taak van de overheid om een kwaliteitscheck uit te voeren?

Tim Surma: ‘Ik ben niet volledig tegen dat idee, maar je moet er voorzichtig mee omspringen. In Duitsland kijkt het Georg Eckert Instituut, een onafhankelijke instelling, naar methodes met een kritische blik. Soms naar inhoud, maar vooral naar kwesties als gender en identiteit. Is de vakman op de illustratie ook eens een vrouw? Stelt enkel Jasper zich voor in de dialoogjes bij Engels, of doet Jaouad ook mee? Misschien kan de pedagogische begeleidingsdienst leraren adviseren bij de keuze voor deze of gene methode. Overheidssteun kan een duwtje in de rug betekenen om methodes te ontwikkelen en op te volgen. Maar de overheid die de inhoud van een methode bepaalt, dat gaat voor mij te ver.’
 

En dus laten we dat beter in handen van de uitgeverijen?

Tim Surma: ‘Ook zonder controle van bovenaf streven uitgeverijen naar kwaliteit. Natuurlijk moeten ze winst maken om te kunnen bestaan, maar ze willen ook een methode op de markt brengen die voldoet aan de eisen van de leraar. En de auteurs zijn gemotiveerde leraren die na hun uren aan de slag gaan en weten dat ze er niet rijk van worden. Je merkt wel dat uitgeverijen vaker mikken op methodes die economisch interessant zijn. Een wiskundemethode voor de lagere school heeft een veel grotere afzetmarkt dan een methode Nederlands voor anderstalige nieuwkomers. Ook enorm belangrijk, maar wie engageert zich daarvoor? Dat betekent dat leraren vaker in de kou blijven staan als ze in het buitengewoon onderwijs werken of een vak geven in ‘kleinere’ technische richtingen.’

 


‘Slaafs de methode volgen en niet nadenken over je rol als leraar is áltijd nefast.’

 

Leraren met een eigen cursus zeggen vaak dat ze alleen met dat materiaal echt kunnen werken. Waarom hoor je dat zo vaak?

Tim Surma: ‘Dat argument duikt inderdaad op. Meestal heeft dat te maken met de manier waarop methodes in elkaar zitten. Die leraren knappen af op instructies zoals “overleg per twee”, “denk in stilte na en schrijf op hoe je je voelde bij het lezen van de tekst”. Of een methode voor chemie waarin leerlingen tot een bepaald inzicht en leerplandoel komen via een zelfstandig uit te voeren experiment. Een prima aanpak, tenzij je les chemie op vrijdagmiddag ligt en de klas die vrijheid niet aankan. Daarom duiken dwingende didactische richtlijnen beter niet op in de methode. Die suggesties horen in de handleiding thuis. Zo heeft de leraar de touwtjes in handen. Als je een methode gebruikt, creëer je meer tijd om na te denken over de didactische aanpak. Dát is de taak van de leraar. Opnieuw: slaafs de methode volgen en niet nadenken over je rol als leraar is áltijd nefast (rampzalig, red.).’
 

Werken invulboeken dat in de hand?

Tim Surma: ‘De formule handboek plus werkboek is – zeker bij jongere leerlingen – grotendeels vervangen door het leerwerkboek. Een strak leermiddel dat je naadloos van theorie naar oefening en weer terug loodst. Er valt veel te zeggen voor leerwerkboeken. Minder complex voor de leerlingen dan twee boeken. Efficiënter voor de leraar, want minder tijdverlies tijdens de les. Dat is tegelijkertijd de valkuil. Je kan met je klas gewoon het uitgestippelde pad volgen zonder over je aanpak na te denken. En de invuldidactiek loert om de hoek. Het theoretische luik ligt bezaaid met stippellijntjes omdat zo’n leerwerkboek nu eenmaal wat meer moet bieden dan een klassiek handboek. Voor je het weet is je les niet meer dan een rondje termen invullen.’

Of je houdt je leerlingen op die manier net bij de les?

Tim Surma: ‘Dat kan ook op andere manieren. Kies voor een methode waarin alle belangrijke info zwart op wit beschikbaar is. Als je verwacht dat leerlingen cruciale kennis zelf noteren, zijn de zwakkere leerlingen altijd in het nadeel. Waar moeten ze checken of hun notities wel kloppen? Dat geldt trouwens voor elke vorm van vrijheid in het leerproces: wie het moeilijk heeft, is gebaat bij duidelijke structuren. Natuurlijk wil je leerlingen vanaf een bepaalde leeftijd leren om zelfstandig notities te nemen. Een geleidelijk leerproces waarbij invulboeken misschien een handige tussenstap vormen, maar op termijn remmen ze die groei naar zelfstandigheid af.’

 

‘Liever een fantastische leraar met een gruwelijk handboek dan een leraar die gelaten meelift op een sterke methode.’

 

Je hoort ook kritiek op de kostprijs?

Tim Surma: ‘Leerwerkboeken zijn duurder dan de klassieke ‘handboek-met-werkboek-formule’. Dat handboek kon je over verschillende jaren afschrijven, en het werkboek was goedkoper want niet in kleurendruk. Bij deze een warme oproep aan uitgeverijen: overweeg de terugkeer naar een klassiek handboek. Een bijbel die alle cruciale info bundelt en die leerlingen jaar na jaar opnieuw kunnen huren. Daarnaast oefenmateriaal dat de leraar volgens zijn inschatting kan inzetten. En tot slot een handleiding die een duidelijk houvast biedt.’
 

Hebben handboeken nog een toekomst in het digitale tijdperk?

Tim Surma: ‘Papier afschaffen, daar moet je voorzichtig mee zijn. Wie met de hand notities maakt, neemt meer informatie op. Logisch, want je tempo ligt lager. Je moet bewust kiezen wát je noteert en dus verwerk je de leerstof actiever. En je hoeft niet constant te weerstaan aan online verleidingen. Er zijn ook tussenvormen mogelijk, en je merkt dat uitgeverijen experimenteren. Met digitale modules bijvoorbeeld, waarbij leraren hoofdstukken selecteren. Zo neem je de differentiatielast bij de leraar weg.’
 

Kan een uitstekende (digitale) methode de leraar overbodig maken?

Tim Surma: ‘Over een ding is onderzoek het gloeiend eens: je kan de rol van de leraar onmogelijk overschatten. Als die niet competent is, maakt de kwaliteit van de methode – digitaal of niet – bitter weinig uit. Liever een fantastische leraar met een gruwelijk handboek dan een leraar die gelaten meelift op een sterke methode.’

Tim Surma doet promotieonderzoek aan de Open Universiteit en is Research Manager in het ExpertiseCentrum voor Effectief Leren aan de Thomas More Hogeschool in België. Hij schreef samen met Gino Camp, Paul Kirschner, Daniel Muijs, Dominique Sluijsmans en Kristel Vanhoyweghen het boek Wijze Lessen, twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek. Dit boek is hier gratis te downloaden of hier op papier te bestellen.

Dit artikel is op 13 november 2019 gepubliceerd in Klasse.

Click here to revoke the Cookie consent